Een bijdrage van Ellen Kleinpenning, bij het bisdom van ‘s-Hertogenbosch verantwoordelijk voor opleidingen en vorming.
We zijn als Kerk geroepen om onder de werking van de heilige Geest en dankzij het luisteren naar het Woord ons steeds weer te vernieuwen. Als we deze oproep ter harte nemen en het eerste boek Koningen herlezen, waarin het wedervaren van Elia wordt verhaald, dan zal mogelijk onze aandacht getrokken worden door het verhaal van de weduwe van Sarefat en haar ontmoeting met de profeet Elia (1 Kon. 17,8-16).
Op de bede van de profeet om een stuk brood antwoordt de weduwe: “(…) ik heb niets meer in voorraad, alleen een handjevol meel in de pot en een restje olijfolie in de kruik. Kijk, ik heb net een paar takken geraapt om iets te eten te maken voor mij en mijn zoon. Als dit op is, zullen we van honger sterven.” Elia dringt aan en vraagt toch om eerst voor hem te zorgen. Hij voorspelt immers dat de pot met meel niet leeg zal raken en de kruik met olie niet op. De weduwe doet wat de profeet haar vraagt. En inderdaad, de voorspelling komt uit.
In de houding van de weduwe van Sarefat kan men een mentaliteit herkennen die tegenwoordig in kerkelijke kringen heerst: wat kunnen wij nog doen? Alles is aan aftakeling prijsgegeven. Tegenover deze wereld met zijn gigantische mogelijkheden, hebben wij slechts een handvol meel in de pot en enkele druppels olie in de kruik. Wat blijft ons anders te doen dan een laatste maaltijd te houden en dan te sterven? De profeet Elia wijst de weduwe echter de weg die tot een heropleving voert. Hij schenkt haar niets. Integendeel, hij roept haar op het weinige wat zij heeft weg te schenken. Door in te gaan op deze eis ervaart zij dat haar leven pas nu tot bloei komt.
Precies deze ervaring weerspreekt de vandaag wijdverbreide opvatting dat we zijn wat we hebben. Zij leert ons dat alles wat waardevol is in het menselijk leven, groeit door het niet voor onszelf te houden maar door het te delen. Achter deze levenservaring staat God zelf. Hij heeft zich onvoorwaardelijk medegedeeld. Hij heeft zichzelf ten volle geschonken. Van daaruit dienen we de oproep van de profeet tot de weduwe van Sarefat te begrijpen. Dat is niet enkel een appel of een eis, niet alleen de bemiddeling van een levenservaring….. het is een belofte: ‘Er zal meel in de pot zijn en de oliekruik zal niet leeg raken’ (1 Kon. 17,14).
Wij kunnen deze belofte en deze ervaring op de Kerk overdragen, op onszelf. Wij die in een proces zitten van groeien naar meer synodaal Kerk zijn opdat het Evangelie ook in dit derde millennium in heel de wereld verkondigd en gehoord mag worden, mogen ons realiseren dat we des te meer zullen opbloeien, naar mate we ons in de levensbeweging van God laten opnemen en de mensen geven wat wij zijn en wat we in schamelheid bezitten. Wellicht zullen we onszelf zien als de weduwe van Sarefat in al haar armoede, maar tegelijkertijd zullen we zoals de weduwe verwonderd zijn over wat ons in handen is gelegd: het woord Gods, de sacramenten, de levenservaring van vele generaties, de wijsheid en de spirituele inzichten van lichtende figuren (als de vorig jaar heiligverklaarde Titus Brandsma en nog vele anderen). Dat alles is ons geschonken opdat wij het verder zouden geven aan allen die op zoek zijn naar zin en levensvervulling.
Daarbij zullen we als Kerk niet meer kunnen schenken dan het gegeven dat wij tot schenken in staat zijn. En waarschijnlijk zal dit ten aanzien van de vele opgaven en de mateloze verwachtingen veel te weinig blijken te zijn. En naar menselijke maatstaven zullen we ook met mislukking moeten rekenen. We zullen ons echter hoeden om onszelf en anderen onder een moordende prestatiedruk te plaatsen. Wellicht moeten wij als Kerk precies in onze tijd de grenzen van ons kunnen ook op deze wijze leren aanvaarden, om tenslotte alles wat wij naar best vermogen in het vervullen van onze taken in staat zijn te doen, aan God en zijn beloften toe te vertrouwen, in de overtuiging dat de pot met meel niet leeg raakt en de kruik met olie niet op.
(Met dank aan de lezing van Ernest Henau voor het Titus Brandsma Instituut, ‘Hoe kunnen wij zingen op vreemde grond. Over de Kerk als minderheid’, 2004)